Voor een expositie op de Dag van de Fotografie in Roosendaal besloot ik naar binnen te kijken. Niet naar mensen, niet naar landschappen maar naar dingen. Radertjes, weerstandjes, palletjes en printplaatjes: het soort onderdelen dat normaal verborgen blijft achter plastic behuizing en schroefjes die je eigenlijk niet mag losdraaien. Maar ik draaide ze los. En ik kreeg ook dingen aangeleverd die al uit elkaar lagen. Een feest voor de nieuwsgierige fotograaf.
Soms was het resultaat ronduit teleurstellend. Moderne apparaten blijken vaak niet meer dan een zielige printplaat met een beetje soldeer. Functioneel? Zeker. Fotogeniek? Niet bepaald. Maar soms, soms was het magisch.
De bellentelefoon met draaischijf was mijn witte raaf. Ik móest er een hebben. Niet te vinden bij de kringloop, niet op zolder, niet in de kelder van vergeten techniek. Tot Koningsdag. Mijn oom vond er een. Twee euro. Vreselijk smerig. Maar perfect. Bellen. Draaischijf. Een knop waarvan niemand meer weet waar die voor diende. Een hoorn met een draad die standaard in de knoop zat. Draadjes met een eenvoudig schroefje op hun plek gehouden. Stof. Vettigheid. Jarenlang gebruik. Een fotografische droom.
Normaal ben ik na zo’n project wel klaar met het onderwerp.
Maar niet dit keer. Wat er in een machientje zit blijft fascineren.
Het is alsof je een geheim opentrekt.
Alsof je even mag gluren in het technische hart van iets dat ooit leefde.
Ik ben nog lang niet klaar met kijken naar the inside of things.